Bart, Jeroen en ik besloten te blijven.
DePlaatsmaker zei dat we ons konden beroepen op het ontruimingsbescherming maar dat bleek in de rechtszaal niet waar te zijn.
Het pand was leeg, de ateliers op slot en de gangen waren nat van grote plassen water van de lekkages.
Het aangebouwde deel werd afgesloten wegens vermoedens van asbeststof.
DePlaatsmaker sloot delen van het gebouw af waardoor de electriciteitsruimte niet meer toegankelijk was en de vluchtwegen geblokkeerd waren.
We lieten ons adviseren door mijn broer die ik in eerste instantie had ingeroepen om met ons leegstandsbeheer te doen.
Hij doet juridisch advies voor kleine zaken en heeft zijn sporen verdiend in het leegstandsbeheer.
Mijn broer vond dat wij onmiddellijk de sloten op het pand moesten veranderen.
Dat is ons later zeer kwalijk genomen maar ik denk dat mijn broer gelijk had: de klusjesman had namelijk de opdracht gekregen elektriciteit van het hele pand af te sluiten.
Hij zei:"elektriciteit is een luxe. Dat hoeft een verhuurder niet te leveren."
DePlaatsmaker spande een kort geding tegen ons aan om ons versneld uit te zetten.
Mijn broer vroeg stukken op en kwam achter een aantal opmerkelijke zaken.
Zo bleek dat DePlaatsmaker slechts 9.500 euro per jaar betaalde aan huur voor het hele pand, terwijl het maandelijks een veelvoud daarvan incasseerde.
Ook bleek de reden voor de opzegging loos: DePlaatsmaker bleek nooit verzekerd te zijn geweest voor dit pand!
De rechter gaf ons een hele maand extra tijd.
DePlaatsmaker, als huurder van het pand, had zelf de huur opgezegd en als je zelf de huur opzegt, kun je je niet beroepen op ontruimingsbescherming.
Wij bleken dus geen huurders te zijn maar onderhuurders. En als zodanig konden we geen aanspraak maken op onruimingsbescherming.
De gemeente wilde niet met ons in gesprek over leegstandsbeheer.
Wij besloten de gemeente voor de rechter te dagen, omdat wij wilden blijven als leegstandsbeheerders.
De opmerkelijk lage huur die de gemeente aan DePlaatsmaker rekende lijkt een vorm van subsidie,
terwijl de gebruikershuurders alle rechten worden ontnomen door ze onderhuurders te maken.
Was dit niet een schijnconstructie? Waren wij niet feitelijk huurders van de gemeente? Haar directe betrokkenheid bij de kunstenaars op de Vlampijpateliers werd breed uitgemeten.
1 juli moesten wij het pand leeg opleveren.
8 juli werd het gebouw onbegaanbaar terrein verklaard en met grote hekken afgezet.
16 juli kort geding.
Mijn broer leverde een 107 pagina's tellend pleidooi in, met contracten, bewijzen over de directe betrokkenheid van de gemeente, en over de intenties wat betreft culturele broedplaatsen.
En over hoe DePlaatsmaker naar de gemeente wijst, de gemeente naar DePlaatsmaker, en wij als kunstenmakers rechtenloos staan.
De gemeente was meteen vrij duidelijk: deze mensen huurden nooit van de gemeente, ze zijn er al uit, en het gebouw is onbegaanbaar, dus er komt geen leegstandsbeheer in.
De rechter vroeg zich ook wel af wat wij nou eigenlijk wilden. Jeroen zei: de onderste steen boven! Ik zei: een atelier.
De rechter wilde van de gemeente weten: hoe kan het zijn dat een pand in zodanige stand wordt opgeleverd dat het volledig in onbegaanbare staat is?
Wie was er verantwoordelijk voor het onderhoud? En wat als die partij zich daar niet aan houdt? En welke rechten hebben huurders wat betreft huurcomfort wanneer zij huur betalen?
En was DePlaatsmaker dan eigenlijk huurder, of zakenpartner van de gemeente?
Want had DePlaatsmaker haar vastgoedportefeuille uitgebreid met inkomsten uit de Vlampijpateliers?
De grote afwezige was natuurlijk DePlaatsmaker, stelde de rechter vast.
De rechter vroeg de gemeente met ons in conclaaf te gaan en op 25 september met resultaat te komen.
|
|